George Orwell, de auteur van meesterwerken als Animal Farm en Nineteen Eighty-Four, begint zijn essay Bookshop Memories als volgt: 'When I worked in a second-hand bookshop — so easily pictured, if you don't work in one, as a kind of paradise where charming old gentlemen browse eternally among calf-bound folios — the thing that chiefly struck me was the rarity of really bookish people.' Met really bookish people bedoelt hij uiteraard u en mij, maar ik wil het vooral graag even hebben over die zin tussen de gedachtestrepen.
Orwells essay werd gepubliceerd in 1936 en wat opvalt is dat ook hij destijds op de hoogte was van de utopische visie die really bookish people hebben over hoe het er in een boekhandel aan toegaat. Anno 2022 bestaat dat ideaalbeeld nog steeds. Ik beeld mij daarbij bijvoorbeeld een niet al te grote zaak in, met oude boekenkasten die tegen de wanden zijn opgesteld en/of nauwe gangen vormen in de winkelruimte. Alle kasten reiken tot aan het plafond en zijn tot barstens toe gevuld met mooie edities. Er zijn meer boeken in dat winkeltje aanwezig dan dat er plaats op de planken is, waardoor er her en der stapels op de vloer liggen die daar op het eerste gezicht nonchalant zijn neergelegd, doch een zekere orde herbergen die enkel de boekhandelaar kan ontsluiten. De boekhandelaar in kwestie is een oudere man of vrouw — het geslacht doet er niet toe, maar wel dat hij of zij een brilletje draagt dat vervaarlijk balanceert op het puntje van de neus — die achter een toog is gezeten waar nog meer boeken liggen en waar ook ergens een kassa op staat, hoewel dat laatste minder belangrijk is. Achter de toog staan torens onuitgepakte dozen — veel werk, dus — maar dat mag de boekhandelaar er niet van weerhouden om over het tafelblad te hangen met een opengeslagen boek voor zich, weg van de wereld. Behalve wanneer de sporadische klant komt binnengewandeld wiens aanwezigheid kenbaar wordt gemaakt door een belletje dat aan de deurstijl hangt. Dan zal de boekhandelaar even opkijken en de klant kort maar vriendelijk toeknikken.
Ik ben ervan overtuigd dat er wel degelijk zulke boekhandels bestaan, net zoals ik ervan overtuigd ben dat zulke zaken niet de belangrijkste bron van inkomsten kunnen zijn voor de boekhandelaar in kwestie — tenzij hij in een vruchtbare commerciële zone is gelegen zoals een boekendorp, vooral handelt in waardevolle stukken en/of een succesvol B2B-netwerk heeft waar die ene snuisterende klant nooit iets van te zien krijgt.
Een boekhandel is er namelijk niet in de eerste plaats voor de gezelligheid, de volksverheffing of voor de verering van het geschreven woord en het boek als object. Een boekhandel is er, net als ieder ander groot en klein bedrijf, in de eerste plaats om ervoor te zorgen dat de eigenaar en de mensen die van hem afhankelijk zijn 's avonds voldoende eten op tafel hebben. In tegenstelling tot wat sommige lui mogen beweren, is een winkel bovenal een commerciële instelling, met die uitzondering dat er in dit geval gehandeld wordt in een van de nobelste producten die de mens ooit heeft uitgevonden. De carrières van heren en dames die dol zijn op boeken en graag winkeltje willen spelen zijn vaak een kort leven beschoren, omdat ze, verblind door dat ideaalbeeld van de knusse, stoffige winkel, niet beseffen hoe hard er in een boekhandel moet gewerkt worden en dan heb ik het niet alleen over het eindeloze sleuren met dozen.
Ik ben een schrijver die, net als de meeste van mijn collega’s, niet van de pen kan leven. En omdat ik alleen maar goed ben in alles wat met boeken te maken heeft, werk ik in een boekhandel. Daar ben ik heel erg fier op. Ik werk bovendien in een grote boekhandel — twee verdiepingen heeft ie, met zo'n 40.000 verschillende titels in de voorraad; groter dan dat worden ze in Vlaanderen niet gemaakt — waar ik de afdeling fictie bestier. In deze columns wil ik het graag over mijn vak hebben, de lezer meenemen achter de schermen, en vertellen over de deugden en de ondeugden van de boekhandelaar en de klant. Want begrijp me niet verkeerd: in een boekhandel werken is absoluut een van de fijnste jobs voor mensen die verliefd zijn op het geschreven woord, waardoor ik mezelf als een bofkont beschouw, maar het is zeker ook niet altijd rozengeur en maneschijn. Want dat zou immers maar saai zijn. Niet?
K.R. Valgaeren
Deze column verscheen eerder op de website thrillerlezers.blogspot.com
コメント