Neem nu de manier waarop de Britten omgaan met hun klassiekers. Dagelijkse worden er daar in elke boekhandel tientallen, misschien wel honderden exemplaren verkocht van meesterwerken uit lang vervlogen tijden. Zelfs in Leuvens grootste boekhandel staat een meubel ter grootte van een eettafel voor tien personen, met daarop stapels goedkope paperbacks, van Shakespeare tot Orwell, van Chaucer tot Woolf. De Britten zijn terecht fier op hun literaire erfgoed. Het is een erfgoed dat leeft, dat gretig wordt gelezen en om de minste reden groots wordt gevierd.
Met de Nederlandstalige klassiekers is het helaas anders gesteld. Die worden nauwelijks gelezen of gevierd. Zelfs naoorlogse werken als die van Hugo Claus of Harry Mulisch dreigen binnenkort in de vergeetput te vallen. En dat is erg jammer, want onze negentiende- en twintigste-eeuw waren bijzonder rijk aan sterke romans en thrillers. Soms word ik daar boos en ook een beetje triest van, vooral als ik denk aan het feit dat slechts ongeveer de helft van onze canonliteratuur op dit moment in druk is, terwijl onze Engelse buren hele boekenkasten moeten voorzien voor hun collectie klassieken.
Ik vraag mij al lang af waarom wij zo respectloos met ons literaire verleden omgaan, maar een duidelijk antwoord heb ik niet. Toch wil ik hieronder een poging wagen.
Wij lezen in verhouding niet per se minder dan de Britten, hoewel de Engelstalige gemeenschap talrijker is dan de onze. Daarom zou het best wel eens kunnen dat veel uitgevers geen profijt zien in het opnieuw uitbrengen van oude boeken.
Misschien heeft het ook wel iets te maken met het feit dat wij in Vlaanderen niet langer trots mogen zijn op ons cultureel erfgoed, omdat het Flamingantisme, waarvan hier vooral het cultuurflamingatisme van belang is, volledig door het politieke rechterspectrum werd gekaapt, waardoor Vlaamse fierheid een bittere smaak heeft gekregen, omdat het in dezelfde hoek wordt gestoken als Vlaams nationalisme en separatisme. Gaston Durnez, de in 2019 overleden journalist, literator en uitgesproken cultuurflamingant, draait zich ongetwijfeld om in zijn graf nu zijn gedachtengoed wordt misbruikt door (extreem) rechts. Alhoewel, nu ik erover nadenk, moet ik bekennen dat in Nederland, waar van dergelijk nationalisme weinig sprake is, het gebrek aan interesse voor de klassiekers even groot is.
Het probleem ligt volgens mij ook deels bij onze academici die decennialang en geheel ten onrechte hebben beweerd dat literatuur van voor—in Vlaanderen—de oprichting van het tijdschrift Van Nu en Straks en van voor—in Nederland—de opkomst van de Tachtigers ondermaats en verwaarloosbaar is. Het zouden producten zijn geweest van een prille middenklasse die voornamelijk stichtende en tendentieuze boeken schreven, zonder er rekening mee te houden dat een stichtende roman ook goed geschreven kan zijn. De kritiek die beide bewegingen op hun voorgangers hadden, werd tot voor kort klakkeloos overgenomen door onze academici. Ook ik heb die boodschap aan de universiteit nog meegekregen, hoewel ik daaraan moet toevoegen dat daar de jongste jaren enigszins verandering in is gekomen, sinds de publicatie van Alles is taal geworden: een nieuwe geschiedenis van de negentiende-eeuwse literatuur in Vlaanderen en Nederland van Willem van den Berg en Piet Couttenier.
Maar misschien is de belangrijkste reden wel dat de Nederlandse literatuur altijd heel erg haar best heeft gedaan om prestigieus te wezen door vooral met zichzelf bezig te zijn en zich af te zetten tegen zogenaamde lagere vormen van literatuurproductie. Literatuur is in de Lage Landen de literatuur die een hoofdletter L verdient, en de rest telt niet mee of mag zeker niet ernstig worden genomen. Daarmee streelt men natuurlijk het ego van schrijvers, uitgevers, recensenten en lezers die ook graag bij dat groepje willen horen, maar men sluit ook (bewust?) het merendeel van lezend Vlaanderen en Nederland uit, dat daarom niet per se huiverachtig staat ten opzichte van de literaire roman, maar ook graag zijn vrije tijd vult met het lezen van genreliteratuur. Een dergelijke manier van redeneren heeft zich gecultiveerd door het collectief negeren in de grote media van alle literatuur die zogezegd niet tot de hogere kunst behoort. Het gevolg daarvan is dat slechts een klein facet van de literatuur(geschiedenis) aan bod komt, waarvan het publiek dermate klein is, simpelweg omdat men zichzelf omwille van het prestige en het daaraan gekoppelde waardeoordeel op een veel te hoge en aldus onbereikbare sokkel heeft geplaatst. Voor het grote publiek, dat nodig is voor het kunnen vieren van grootse literaire evenementen, heeft het elitaire karakter van Nederlandstalige literaire fictie echter net een averechts effect. Het is allemaal saaie boel en gortdroge bellettrie. Dat laatste is natuurlijk ook niet waar, want wij kennen enkele meesterlijke literaire auteurs. Leonard Ilja Pfeijffer om er een te noemen en een piepjonge Marieke Lucas Rijneveld of Lize Spit om een tweede en een derde te noemen. Maar dat verandert helaas niets aan de zichzelf opgelegde reputatie van de Schone Letteren.
Anders is het in Engeland waar literaire romans op een veel minder hoog voetstuk worden geplaatst ten opzichte van hun populairdere collega’s, waar Bram Stoker nog even vaak gelezen wordt als James Joyce, waar Stephen King niet omwille van wat hij schrijft moet onderdoen voor Hilary Mantel, waar dé kwaliteitskrant The Guardian met evenveel enthousiasme bericht over de nieuwe fantasyroman van Brandon Sanderson of de jongste thriller van Ian Rankin als over het werk van Julian Barnes en Sarah Waters. En dat in het land waar op het einde van de negentiende eeuw voor het eerst gewag werd gemaakt van een waardeverschil tussen Hoge en Lage cultuur, met aan de oorsprong daarvan een klassendispuut dat gevoerd werd door het tijdschrift The Yellow Book. Want uiteindelijk is het niet meer dan dat: de ene klasse die zich probeert te onderscheiden van de andere door hetgeen zij lezen als waardevoller te markeren dan wat, bijvoorbeeld, de arbeidersklasse leest.
Soit, laat ik mezelf samenvatten door te stellen dat het gebrek aan interesse in ons literaire verleden te maken heeft met het taboe dat er heerst rond fierheid omtrent ons eigen erfgoed, het door bepaalde kringen gecreëerde veel te klein draagvlak voor de literaire roman, met als gevolg een te klein publiek, wat het op zich weer moeilijk maakt om op grote schaal onze klassiekers te herdenken en te doen herleven, omdat voor velen de drempel schijnbaar te hoog is. Het is slechts een denkpiste van schrijver dezes en alle commentaar is welkom.
Het gevolg van dit alles is dat wij in 2021 twee kanjers van auteurs en oeuvres te vieren hebben, terwijl er nauwelijks van een feeststemming sprake is. De feestjes worden vandaag om andere redenen gevierd, zoals bij het veel te vroeg afscheid nemen van mondmaskers en het genieten van een herwonnen vrijheid die feitelijk nooit echt verloren werd.
Dit jaar vieren we onder andere de honderdste verjaardag van W.F. Hermans. Dat gebeurt met het afwerken van de Volledige Werken en twee obscure uitgaves over Hermans, verzorgd door twee al even obscure uitgeverijen en niet De Bezige Bij, de huisuitgever van Hermans die zich daar in de eerste plaats mee zou moeten bezighouden, me dunkt. Geen grootse evenementen, coronaveilige tentoonstellingen, en al zeker geen aandacht van de grote media, met uitzondering van een bladzijde in de Standaard der Letteren, ergens weggemoffeld tussen de essays en opinies die in die bijlage tegenwoordig voor paginavulling doorgaan.
Belangrijker is dat we dit jaar de 150ste verjaardag vieren van Stijn Streuvels, misschien wel de grootste literator die Vlaanderen ooit heeft gekend. Toegegeven, in het Lijsternest, de vroegere woonstee van Streuvels in het West-Vlaamse Ingooigem, wordt dit jaar het een en ander gevierd en het Stijn Streuvelsgenootschap organiseert in samenwerking met de Kulak een colloquium. Alle herdenkingen vinden plaats in het West-Vlaamse en dat is natuurlijk zeer welkom, maar op nationaal niveau blijft het voorlopig stil, ook in de grote media. De enige uitzondering daarop vormt Lannoo, de uitgever die voor het eerst in meer dan veertig jaar (!!!) vijf van Streuvels meesterwerken opnieuw heeft uitgegeven. Het zijn fantastisch goed verzorgde boeken geworden: harde kaften met prachtige coverillustraties van Gerda Dendooven. De vijf heruitgegeven titels zijn De blijde dag (1901), Langs de wegen (1902), De Vlaschaard (1907), Het leven en de dood in den ast (1926) en De teleurgang van de Waterhoek (1927).
Een dergelijk gebeuren zou echter aanleiding moeten zijn voor een nieuwe nationale feestdag, bij wijze van spreken, en men zou massaal aan de slag moeten gaan met die boeken op school, in de cultuursector, in de kranten en op televisie. De waarheid is echter dat de kans niet onbestaande is dat dit artikel de eerste berichtgeving is over de 150ste verjaardag van Streuvels in de (lokale) pers.
Bij wijze van contrast wil ik even naar onze zuiderburen verwijzen om te laten zien hoe zij omgaan met het vieren van Flaubert en Baudelaire, die dit jaar tweehonderd geworden zouden zijn. Talloze evenementen vinden er overal te lande plaats waar je makkelijk een heel jaar lang je agenda mee vult.
“Het Streuvelsjaar!” zouden banners in onze de straten van Turnhout tot Hoegaarden moeten declameren, maar aangezien dat niet het geval is, kunnen we de grootmeester en de peetvader van de Vlaamse literatuur slechts eren door hem massaal opnieuw te lezen.
Ik garandeer u dat u er geen spijt van zal hebben.
Desalniettemin toch een kleine waarschuwing: voor happy endings moet je niet bij de norse West-Vlaming zijn. Volgens de regels van het naturalistisch fatalisme zijn de personages gedoemd om te doen waarvoor de natuur hen op de aardkloot heeft geplaatst. Enige afwijking van dat pad of enige vorm van rebellie wordt op fatale wijze in de kiem gesmoord.
Daarnaast ook een belangrijke rechtzetting: er wordt wel eens beweerd dat Streuvels lezen moeilijk is omdat zijn taal een soort West-Vlaams regiolect is, maar dat is voor het merendeel niet correct. De kadans en de kleur van zijn taal mogen dan wel gelijkenissen met dat regiolect vertonen, in werkelijkheid bezigt de grootmeester een geheel eigen idioom dat verdacht gemakkelijk leest als men er enkele pagina’s van heeft geproefd. Dat idioom is allerminst Standaardnederlands, maar lijkt meer op wat we vandaag tussentaal noemen, aangedikt met een onuitputtelijk arsenaal van stuk voor stuk briljante neologismen, die enkel vanwege hun schoonheid voor mijn part onmiddellijk in het woordenboek mogen: door Streuvels uitgevonden woorden die in de context van de zin eigenlijk geen verklaring behoeven en voor iedereen duidelijk zijn. Ik geef een simpel voorbeeld, een zin uit de eerste alinea’s van De Vlaschaard: “Alzo sleepte de verdrietige winter voort, zonder een krimmeltje klaarte, in wanhopige eentonigheid.” Het woord ‘krimmeltje’ is een uitvinding van Streuvels, maar ik hoef niet uit te leggen dat het ‘een beetje’ of, zoals in de woordverklaring op het einde van het boek staat, ‘een zweempje’ betekent.
Waarde lezer, niets houdt u nog tegen om naar de boekhandel te gaan en een van Lannoo’s vijf nieuwe uitgaves van een van onze belangrijkste auteurs te kopen. Ontdek waarom Streuvels Langs de wegen zijn favoriete roman vond, gruwel mee met de noodlottige vete tussen vader en zoon in De Vlaschaard, huiver van het genadeloze en uitzichtloze bestaan van de cichoreibranders in Het leven en de dood in den Ast, wees getuige van hoe een kleine dorpsgemeenschap uit elkaar dreigt te vallen door de bouw van een nieuwe brug in De teleurgang van de Waterhoek, en huil mee met het in de kiem gesmoorde geluk van een weesmeisje in De blijde dag. Als er nauwelijks iemand te lande is die de 150ste verjaardag van de zoon van bakker Lateur wil vieren, laten we hem dan thuis met z’n allen herontdekken. Zijn romans mochten zich dan afspelen op het West-Vlaamse platteland van lang geleden, de verhalen zijn tijdloos, soms brandend actueel en simpelweg van wereldklasse.
P.S.: Zaterdag 25 september besteedde de Standaard der Letteren dan toch twee pagina's aan de 150ste verjaardag van Stijn Streuvels. Daardoor besefte ik dat ik enkele zaken vergat te vermelden. Zo verschijnt ook Ingooigem terug in de boekhandel als deel in de reeks Privé-domein en wordt er een koffietafelboek uitgegeven over de fotografie van Streuvels, want naast auteur was hij ook een getalenteerd fotograaf. Met zijn Leica wist hij als geen ander het leven op het platteland te documenteren. Bij Lannoo, en onder redactie van Marcel De Smedt, verscheen enkele jaren geleden opnieuw In Oorlogstijd, Streuvels' bijzonder waardevolle oorlogsdagboeken. Die werden uitgegeven in twee delen en zijn nog steeds te krijgen.
K.R. Valgaeren
Comments